Lesgeven over de Holocaust via kinderdagboeken
In dit lesplan komen enkele geselecteerde stukken uit de dagboeken van vijf kinderen aan bod. Zij leefden in de jaren ’30-’40 en werden vermoord in de Holocaust. Via deze fragmenten komen de ervaringen van deze Joodse kinderen in Europa aan bod: hun leven voor de oorlog, het begin van de bezetting, anti-Joodse wetten – de “ster van schaamte”, het ontregelen van het leven, de opsluiting in de getto’s of in de onderduik moeten, en het dagelijks leven als Joods kind gedurende de Holocaust.
Niveau: bovenbouw havo/vwo
Duur: anderhalf uur
Let wel: de doorgelinkte materialen zijn in het Engels
Kinderen en hun dagboeken gedurende de Holocaust
Tussen 1939 en 1945, werden zes miljoen Joden, waarvan anderhalf miljoen kinderen en tieners, vermoord door de nazi’s en hun bondgenoten. Volgens de nationaalsocialistische ideologie was geen enkele Jood, hoe oud dan ook, het leven waardig,
Tijdens de Holocaust werden Joden alle vrijheden ontnomen. Ze werden uitgehongerd, geslagen, gedwongen tot zware arbeid, opgehokt in getto’s en vermoord. Degenen die wel in leven bleven, moesten elke dag vechten om te overleven. Ondanks en misschien zelfs dankzij deze dagelijkse verschrikkingen, zien we dat veel mensen de pen oppakten. Mensen gingen hun leven documenteren. Ook kinderen, die te maken hadden met dezelfde verschrikkingen, hielden dagboeken bij. Helaas zijn er maar enkele van deze overgebleven na de oorlog.
Over het algemeen hadden deze kinderen een fijne en relatief normale jeugd voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Of ze nou uit Polen, Duitsland, Nederland, Hongarije of Litouwen kwamen, ze werden geboren in Joodse gemeenschappen die al duizenden jaren in Europa bestonden.
Een van hen was Moshe Flinker. Moshe Ze’ev Flinker werd geboren op 9 oktober 1926 in Den Haag en werd uiteindelijk vermoord in Auschwitz-Birkenau. In 1942, nadat de Duitsers en de Nederlandse politie via razzia’s Joden begonnen op te pakken en hen te deporteren, vluchtte Moshe met zijn familie naar Brussel, waar de toen 16-jarige Moshe zijn dagboek bijhield. Hij schrijft:
24 november 1942
“Al een tijdje wil ik opschrijven wat ik gedurende de dag heb gedaan. Maar, wegens allerlei redenen, kom ik er nu pas aan toe. Ten eerste, laat me uitleggen waarom ik dit doe, en laat ik beginnen met vertellen waarom ik naar Brussel ben gegaan. Ik ben geboren in Den Haag, de Nederlandse koninginnestad, waar ik mijn eerste jaren vredig doorbracht, waar ik naar de basisschool ging en daarna naar het voorgezet onderwijs. Daar heb ik helaas maar twee jaar les gekregen.”
Vragen ter discussie
- Waarom houdt iemand een dagboek bij?
- Denk je dat de redenen voor Moshe hetzelfde zijn als die van kinderen vandaag de dag?
Eva Heyman werd in 1931 geboren in Nagyvárad, Hongarije. Ze werd in 1944 vermoord in Auschwitz-Birkenau. Aan het begin van haar dagboek schrijft ze over haar dertiende verjaardag en vertelt ze over de cadeautjes die ze gekregen heeft:
13 februari 1944
“Ik ben dertien geworden, ik ben geboren op vrijdag de 13e […] Van opa kreeg ik enkele grammofoonplaten die ik leuk vind. Opa heeft ze gekocht zodat ik de Franse teksten kan leren, wat Ági [mama] weer blij maakt. Ze is namelijk niet zo blij met mijn cijfers, behalve wanneer ik een voldoende voor Frans haal [..] Ik doe graag aan atletiek, zwemmen, schaatsen, fietsen, sowieso sporten. [..] Ik heb nu wel genoeg geschreven, je zal wel moe zijn lief dagboek.”
Vragen ter discussie
- Wat kunnen we leren over het leven van Eva en haar familie uit dit fragment? Hoe zou je haar omschrijven?
- Hoe denk je dat Eva zichzelf ziet?
Voor de docent: Dit fragment laat Eva’s rijke culturele en persoonlijke achtergrond zijn – een dertienjarig meisje met allerlei interesses en hobby’s. En met een familie die haar steunt in al haar bezigheden.
De mokerslag van de Duitse bezetting
De dagelijkse sleur van de kinderen werd grof doorbroken door de Duitse bezetter. Hoewel de nazi’s al snel begonnen met het vervolgen van Joden, verschilde de situatie van land tot land.
19 maart 1944
“Lief dagboek, jij hebt het meeste geluk in de wereld, want jij kan niet voelen, jij kan niet weten wat voor verschrikkelijks ons is overkomen. De Duitsers zijn er!”
Dawid Sierakowiak werd in 1934 geboren in Lódz, Polen. Hij stierf in het getto van Lódz, aan honger en ziekte. In zijn dagboek schrijft hij over de aankomst van de Duitsers in Lódz:
8 september 1939
“Lódz is bezet! De ochtend was kalm, te kalm. In de middag zat ik in het park en was ik mijn vriendin aan het tekenen. Toen kwam opeens het verschrikkelijke nieuws: Lódz heeft zich overgegeven. Duitse patrouilles op de Piotrkowska-straat. Angst, verbazing [..] Onertussen stopte elke gesprek, de straten raakten verlaten, gezichten en harten werden bedekt met somberheid, koude ernst en vijandigheid”
Yitskhok Rudashevski werd geboren in 1927 in Vilna (thans Vilnius, Litouwen). Hij stierf uiteindelijk in Ponary. In 1941 bezetten de nazi’s Vilna, De veertienjarige Yitshhok schrijft:
Juni 1941
“Maandag was ook een ongemakkelijke dag. Soldaten van het Rode Leger stapten massaal in de auto en reden naar Lipovke. De inwoners rennen ook weg. Mensen zeggen met angst dat het Rode Leger ons aan ons lot overlaat. De Duitsers marcheren naar Vilna. De auto’s van het Rode Leger vluchten weg. Ik snap nu dat ze ons achterlaten. Ik ben er, daarentegen, zeker van dat er tegenstand komt. Als ik kijk naar het terugtrekkende leger dan ben ik er alsnog zeker van dat zij zegevierend zal terugkeren.”
Vragen ter discussie
Lees de fragmenten:
- Hoe zou jij de verschillende reacties op de invasie omschrijven?
- Wat zegt dit over de kijk van de kinderen op deze nieuwe situatie?
Voor de docent: toen de oorlog uitbrak, hoopten en geloofden veel Joden dat het snel voorbij zou zijn.
Eerste maatregelen
Door heel Europa kwam de vervolging van de Joden snel na de Duitse bezetting op gang. Joden verloren hun burgerschap en werden verbannen uit openbare instituten. Hun vrijheid om te ondernemen werd sterk beperkt, velen raakten hun baan en levensonderhoud kwijt. Voor de kinderen werd het schoolleven ontregeld of zelfs platgelegd, en veel Joodse kinderen werden gedwongen om hun familie te ondersteunen door te gaan werken of te gaan smokkelen.
Eva Heyman, 13, Nagyvarad, Hongarije:
7 april 1944
“Vandaag kwamen ze mijn fiets halen, en ik zorgde bijna voor drama. Je moet weten, lief dagboek, ik was doodsbang voor het idee dat de politieagenten ons huis in kwamen. Ik weet dat agenten alleen maar problemen met zich mee brengen, waar ze ook gaan [..] Dus, lief dagboek, ik heb mijzelf op de grond gesmeten, heb het achterwiel van mijn fiets vastgeklampt en heb van alles en nog wat geroepen tegen die agenten: “Schaam je, een fiets stelen van een meisje! Dat is diefstal!” [..] Een van de agenten was geïrriteerd en zei: “Precies wat we nodig hadden, een show van een Jodinnetje wiens fiets wordt afgenomen. Geen enkel Jodenkind mag meer een fiets hebben. De Joden mogen ook geen brood meer, trouwens: ze moeten niet zo slurpen, maar het voedsel aan de soldaten laten.”
Moshe Flinker, 16, België:
24 november 1942
“Gedurende het schooljaar, het aantal verboden voor ons groeide enorm. [..] we moesten onze fietsen inleveren bij de politie. Sindsdien ga ik naar school via de tram, maar twee dagen voor de vakantie, mochten Joden ook niet meer met de tram.”
Vragen ter discussie
Eva en Moshe schrijven over het proces waarin hun dagelijks leven steeds meer beperkt wordt.
- Welke berichten krijgen deze kinderen van hun buren? Hoe ervaarden zij deze veranderingen in hun omgeving?
Voor de docent: In de beantwoording van de leerlingen, wijs hen op de reactie van Eva op de agenten, haar protest als haar fiets wordt weggehaald en hoe de agenten op haar reageren. Wijs ook op het fragment van Flinker over de reisbeperkingen voor Joden.
Flinker, 24 november 1942 (vervolg)
“Toen moest ik lopend naar school, wat ongeveer anderhalf uur duurde. [..] Toen dacht ik nog dat ik na de vakantie weer naar school kon gaan, maar ik had het mis.”
Hannah Hershkowitz werd in 1935 geboren in Biala Ravska, Polen. Ze overleefde de oorlog. In haar memoires, herinnerde ze zich:
“Ik was zes jaar oud. Het was de eerste schooldag in september, 1941. [..] Marisha, mijn beste vriendin, vroeg me om samen naar school te gaan. We troffen elkaar in de ochtend en liepen samen met vele andere kinderen naar school. We bereikten de hoge grote poort. De poortwachter van de school wachtte ons op. [..] Marisha ging naar binnen, en ik ging er achteraan, terwijl de poortwachter haar begroette.
“Waar ga jij heen?”, vroeg hij aan mij.
“Naar school, naar groep 3”, zei ik trots terwijl ik doorliep. De poortwachter hield me tegen en zei: “Nee, jij niet”.
“Maar ik ben al zes jaar – echt waar!”
“Je bent een Jodin”, zei hij, “Joden hebben geen recht op onderwijs. Geen Joden in onze school. Ga naar huis!” [..] Marisha, en de andere kinderen, renden de school in.
[..] Ik heb niet gehuild, ik dacht: Ik ben Joods. Er is geen plek voor mij. En ik bleef daar staan totdat iedereen weg was. Behalve ik. Het nieuwe schooljaar was begonnen. Maar niet voor mij.”
Dawid Sierakowiak, 15, Lódz, Polen:
29 november 1939
School valt uit elkaar als een oude slipper. Gisteren kwamen er om vier uur twee Gestapo-mannen naar de school.
30 november
“De school is ons afgenomen. De leerlingen helpen de ingehuurde bewaking. Ze hebben ons tot morgenavond gegeven om alles weg te halen. Een dodelijk gevoel, een massale plundering van de bibliotheek.”
Vragen ter discussie
- Hoe voelde de eerste schooldag voor jou? Werd je ook begeleid?
- Gezien deze fragmenten, hoe denk je dat de Joodse kinderen zich voelden toen zij niet meer naar school mochten?
Dawid Sierakowiak, 15, Lódz, Polen:
3 oktober 1939
“Mijn vader heeft geen werk en ‘stikt simpelweg’ thuis. We hebben geen geld. Het is een drama! Een ramp!”
Vragen ter discussie
- Probeer te omschrijven hoe Dawid zich voelde toen zijn vader zijn baan kwijtraakte. Hoe denk je dit het dagelijks leven in zijn familie beïnvloedde?
Voor de docent: Een familie geeft natuurlijk een mate van veiligheid aan een kind. Dawid leek door te hebben welke enorme gevolgen zijn vaders nijpende financiële situatie had. Geen twijfel mogelijk dat als de traditionele boordwinner “stikt” dat dat nog meer stress geeft aan een al zeer stressvolle situatie.
De Jodenster
Joden werden gedwongen om een Jodenster te dragen buitenshuis, hiermee konden ze meteen geïdentificeerd worden. Dit vernederende racistische teken segregeerde hen van de samenleving en maakte hen makkelijke doelwitten voor aanvallen en pesterijen. Op straat werden Joden lastiggevallen, geslagen en vernederd.
Yitskhok Rudashevski, 14, Vilna:
8 juli 1941
“Het decreet is uitgevaardigd, de Joden van Vilna moeten een merkteken dragen op hun rug en borst – een gele cirkel met daarin de letter J. Het is dageraad. Ik kijk naar buiten en ik zie de eerste Joden met dat teken. Het deed mij pijn om te zien hoe mensen naar hen staarden. De grote gele lap deed mijn ogen branden en ik kreeg mij er niet toe om deze zelf te dragen. Ik voelde me als een gebochelde, met twee kikkers op mijn schouders. Ik schaamde me voor onze hulpeloosheid. […] Het doet me pijn dat ik geen uitweg meer zie.”
Eva Heyman, 13, Nagyvarad, Hongarije:
31 maart 1944
“Vandaag kwam het decreet dat vanaf nu Joden een gele ster moeten dragen. Her decreet zegt precies hoe groot die moet zijn, en dat het op elke jas en mantel genaaid moet worden.”
5 april 1944
“Onderweg naar oma Lujza kwam ik enkele geel-gesterde mensen tegen. Ze waren zo somber, met gebogen hoofden liepen zij. [..] Ik zag Pista Vadas [een vriend]. Hij zag mij niet, dus ik zei hallo tegen hem. Ik weet dat het ongepast is als een meisje als eerste een jongen begroet, maar het maakt niet uit of een geel-gesterd meisje ongepast is. Pa, Eva, zei hij, niet boos zijn, maar ik zag je niet. De Jodenster is groter dan jij bent, zei hij zonder te lachen, hij bleef somber kijken.”
Vragen ter discussie
Yitskhok en Eva omschrijven een gevoel van hopeloosheid vanwege het moeten dragen van de Jodenster.
- Wat denk je dat de Jodenster betekende voor degenen die het moesten dragen?
Naar de getto's of de onderduik
De volgende stap in de vervolging van de Joden was het hen opsluiten in de getto’s. De meeste Oost-Europese Joden werden uit hun huizen gegooid, hun spullen moesten ze achterlaten, en zij werden in getto’s (stukken van steden en dorpen speciaal afgezet voor Joden) opgehokt. Eigenlijk waren ze gewoon gevangenen daar. Hele families werden samengepakt in extreem kleine en benauwde verblijven, die simpelweg onleefbaar waren.
Eva Heyman, 13, Nagyvarad, Hongarije:
1 mei 1944
“In de ochtend rende Mariska [de dienstmeid] ons huis in en zei: ‘Hebben jullie de aankondiging gezien?’ Nee, die hadden we nog niet gezien, maar we mochten niet meer maar buiten, behalve tussen negen en tien uur! [..] want we moeten naar het getto. Mariska begon met inpakken. [..] Mariska had gelezen dat we een paar ondergoed, de kleding en schoenen die we nu dragen mochten meenemen. [..]
Lief dagboek, vanaf nu denk ik maar dat alles een droom is. [..] Ik weet dat het geen droom is, maar dit kan ik gewoon niet geloven. [..] Niemand zegt iets. Lief dagboek, ik ben nog nooit zo bang geweest.”
Yitskhok Rudashevski, 14, Vilna, schrijft over de evacuatie naar het getto:
“Het is 6 september (1941)
Een prachtige zon is opgekomen. De straten zijn afgezet door de Litouwers. [..] Er komt een getto voor de Joden van Vilna. Mensen pakken hun spullen in hun huizen. [..] Ik kijk naar de huizen, met mensen die perplex staan of in paniek zijn, of gewoon wanhopig zijn. Ik zie dingen die mij dierbaar zijn, dingen die ik gewend ben, en het ligt daar maar. [..] Kleine groepjes Joden in ons hofje slepen hun spullen naar de poort. Niet-Joden staan nabij en delen in ons verdriet. [..] Opeens begint iedereen om mij heen te huilen. Alles huilt. [..] De straat stroomt vol Joden die hun spullen meeslepen. De eerste tragedie. [..] Voor mij buigt een vrouw onder het gewicht van haar spullen, waaruit een constante stroom rijst op de straat komt. I loop voort, geïrriteerd en bezwaard. [..] Ik denk nergens aan: niet aan wat ik nu verlies, niet aan wat ik heb verloren, niet aan wat mij te wachten staat. [..] Ik voel mij alleen enorm moe, ik voel de pijn in mij, een pijn die brandt. Hier is de poort van het getto. Ik voel me beroofd, mijn vrijheid is mij bestolen, mijn huis en de geliefde straten van Vilna. Ik word afgesneden van alles dat ik liefheb.”
Vragen ter discussie
- Hoe probeert Eva om te gaan met de nieuwe realiteit?
- Wat denk je dat Yitskhok bedoelde met “de eerste tragedie”?
De anti-Joodse maatregelen van de nazi’s waren anders in West-Europa dan in Oost-Europa. Vanwege allerlei redenen, werden Joden niet in getto’s gestopt. Daarentegen waren er wel vergelijkbare decreten: afnemen van het burgerschap, segregatie vanuit het zaken- en sociale leven. Ook in deze landen moesten Joden een Jodenster dragen.
Dagelijks leven in de getto's
De Joodse bevolking in de door de nazi’s bezette gebieden leefden in constante angst. Angst voor mishandelingen, plunderingen en deportatie naar het Oosten, wat praktisch een doodstraf betekende.
De zestienjaar oude Moshe Flinker, die toen in Brussel leefde, schrijft:
7 januari 1943
“Gisteravond zaten mijn ouders en ik aan tafel. Het was bijna middernacht. Opeens hoorden we de bel, we schrokken allemaal. We dachten dat het moment gekomen was, we gaan nu gedeporteerd worden. Deze angst kwam vooral op omdat de Brussellaars sinds enkele dagen niet meer na negen uur buiten mochten komen. Dit kwam omdat er drie Duitse soldaten vermoord zijn. Als er geen avondklok was, dan had een gewoon een verdwaalde man kunnen zijn die aanbelde. Mijn moeder had haar schoenen al aan, maar mijn vader vroeg haar te wachten totdat er nogmaals gebeld zou worden. Maar de bel rinkelde niet meer. Dank aan de hemelen dat de rust terugkeerde. Alleen de angst bleef, en de hele dag zijn mijn ouders al vol angst.”
Eva Heyman, 13, Nagyvarad, Hongarije, schrijft over haar ervaringen achter de muren:
10 mei 1944
“Lief dagboek, we zijn hier nu vijf dagen, en erewoord, het voelt als vijf jaar. Ik weet niet eens waar ik moet beginnen, want er zijn zoveel nare dingen gebeurd sinds ik jou heb geschreven. [..] het hek is af, en niemand kan er in of uit. De Ariërs die hier leefden hebben plaats gemaakt voor de Joden. Vanaf vandaag, lief dagboek, zijn we niet in een getto, maar in een getto-kamp, en op elk huis hangt een bekendmaking met alle regels. [..] Eigenlijk, alles is verboden, maar het ergste is dat op elke overtreding de doodstraf staat. Er is geen enig onderscheid: niet in de hoek staan, geen billenkoek, niet het afnemen van eten, geen strafregels zoals het op school was. Nee, op alles staat de doodstraf. Er staat niet dat het niet voor kinderen geldt, maar ik denk wel dat het ook voor ons geldt.”
Voedsel en medicatie in het getto werden beheerd en gecontroleerd door de nazi’s. De voedselinname per persoon was onmenselijk, zo kreeg men in Polen bijvoorbeeld maar 10% van de dagelijkse minimumhoeveelheid voedsel binnen. Vele Joden stierven dan ook aan ziektes, uithongering of uitputting, wat men op duistere wijze omschreef als de ‘gettoziekte’.
Dawid Sierakowiak, 17, Lódz, Polen:
24 mei 1941
“Ik heb zo een verdomde honger want er is niet eens een korstje over van het brood dat mij zou moeten voeden tot en met dinsdag. Ik pep mezelf op door te beseffen dat ik niet de enige in deze situatie ben. Wanneer ik brood krijg, kan ik mezelf amper beheersen en lijdt ik zo aan de uitputting dat ik alles meteen eet wat ik in handen kan krijgen. En dan is het boord op, lang voordat ik nieuwe krijg, en gaat mijn marteling door. Maar wat kan ik doen? Er is geen hulp. Ons graf zal waarschijnlijk ook hier zijn.”
De aanwezigheid van de doden en de stervenden was een dagelijkse werkelijkheid in vele getto’s. Dit had uiteraard een grote invloed op de kinderen.
Dawid Sierakowiak, 17, Lódz, Polen:
23 augustus 1941
“Ik was murw geslagen vandaag toen ik hoorde over het overlijden van onze buurman Mr. Kamusiewicz. Ik denk dat zijn overlijden de eerste is in het getto die mij diep depressief heeft gemaakt. Deze man, een topatleet voor de oorlog, stierf van de honger. Zijn stalen lichaam leed niet aan een ziekte, het werd alleen maar elke dag dunner en dunner. Uiteindelijk viel hij in slaap, en werd hij niet meer wakker.”
Het leven in het getto was een constante strijd om te overleven. Het gebrek aan goederen betekende dat geld nog amper waarde had. De onmogelijke restricties, opgelegd door de nazi’s, creëerde een zwarte markt vol eerste levensbehoeften – eten, medicijnen en warmtebronnen.
Yitskhok Rudashevski, Vilna:
“Vader gaat aan de slag in de munitiedepots. Het is vol in huis en het stinkt naar rook. Zoals vele anderen ga ik op zoek naar brandhout. We slopen deuren, vloeren en verslepen hout. Mensen proberen van elkaar te jatten, en vechten over elk stukje hout, het eerste effect op de mens. Mensen worden gemeen, wreed tegen elkaar. […] Ik ga vaak mee werken met vader. Ik loop door de straten van Vilna, de groep gaat naar het munitiedepot. […] In de avond keer ik terug met de groep en val ik terug in het getto.”
Vragen ter discussie
- Eva, Dawid en Yitskhok beschrijven verschillende aspecten van het leven in de getto’s. Welk beeld krijg je van deze fragmenten?
Voor de docent: Ieder kind heeft andere observatie over de nieuwe realiteit: Eva benadrukt de zware straffen, ook voor kinderen. Dawid schrijft met hoge nood over de honger. De dood van zijn buurman raakt hem enorm, en ook hij denkt in het getto te sterven. Yitskhok beschrijft de zoektocht naar brandstof, terwijl zijn vader werkt in het depot. Ook wijst hij naar de wreedheid tussen mensen terwijl zij proberen te overleven.
Hoop en Dromen
Ondanks de zware situaties waarin de Joodse kinderen zich bevonden, waren er nog vele met hoop voor en dromen over de toekomst. Deze wensen kwamen vaak naar voren in hun dagboeken, tekeningen en gedichten.
Avraham Koplowicz werd in 1930 geboren in Lódz. Gedurende de oorlog leefde hij in Lódz, en werd later gedeporteerd naar Auschwitz en daar vermoord. Zijn notitieboek, vol tekeningen en gedichten, overleefde de oorlog.
Een droom
door Avraham Koplowicz
Wanneer ik groot ben en twintig jaar,
Ga ik de wereld ontdekken, hier en daar
Ik neem plaats in een gemotoriseerde vogel
En verlaat deze blauwe kogel
Ik vlieg, zeil, zweef,
Over verre werelden, ik leef
Ik vlieg over rivieren en zeeën
Hemelwaarts zal ik stijgen, zal ik bloeien als de orchideeën
De wolk mijn zuster, de wind mijn broeder, […]
Vragen ter discussie
Vele kinderen toonden hun hoop voor de toekomst gedurende de oorlog.
- Avraham schreef dit gedicht terwijl in verschrikkelijke omstandigheden in het getto van Lódz leefde. Toch laat de tekst iets heel anders zien – hoe kan dat? Wat is rol van de fantasie voor het overleven?
Moshe Flinker, 16, België:
December 8, 1942
“Gedurende de laatste dagen vroeg mijn moeder naar mijn toekomst, en ik kon alleen maar lachen, maar toen ik alleen was, begon ik zelf hierover te denken. Wat moet er van mij worden? Het is duidelijk dat de huidige situatie niet voor altijd is – misschien nog een jaar of twee – maar daarna? Ooit zal ik mijn eigen broek moeten ophouden. […] Na veel piekeren en denken, ben ik eruit. Ik ga een staatsman worden.”
Vragen ter discussie
- Wat kunnen we opmaken uit dit fragment over Moshe’s houding aangaande de oorlog?
- Welke invloeden, indien die er zijn, speelden mee op het besluit van Moshe om een staatsman te willen worden?
Op 7 april 1944, nadat zij verlinkt werden aan de Gestapo, werd de hele familie Flinker opgepakt en uiteindelijk gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau. Daar werden Moshe en zijn ouders vermoord.
Eva Heyman, 13, Nagyvarad, Hongarije:
30 mei 1944:
“[..] Lief dagboek, ik wil niet dood; ik wil leven ook als dat betekent dat ik de enige ben die hier mag blijven. Ik zou wachten voor het einde van de oorlog op een zolder, op het dak, of in een verborgen keldertje. [..] zolang ze me maar niet vermoorden, dat ze me laten leven, [..] Ik kan niet meer schrijven, lief dagboek, de tranen lopen over mijn wangen, ik ga snel naar Mariska… (einde van het dagboek)”
Eva werd opgepakt door de nazi’s, samen met haar opa en oma, en gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau, waar zij is vermoord. Eva was 13 jaar oud.